Ik ben een doofblinde vrouw

0
182
Paars blokje

“Ik ben doofblind.”, vervolg ik tegen haar, terwijl ik mijn jas over de stoel hang en ga zitten. Er zijn meer gehandicapte mensen in het café, dus ik vermoed dat het geen grote verrassing zal zijn voor de vrouw tegenover me. “Maar dat bén je toch niet,” zegt ze, “je hébt een beperking, je bént het niet.” Ze tutoyeert. Ik besluit hetzelfde te doen. De grote, gezellige leestafel waaraan we zitten is er de plek voor. “Je doelt op person-first-language,”, zeg ik haar, “het is een bewuste keuze van mij om dat zo min mogelijk te gebruiken.” Ze denkt even na. “Die mag je uitleggen.” zegt ze vriendelijk. “Is goed,”, lach ik. “Ik zal het uitleggen.” De serveerster komt en vraagt wat ik wil drinken. Op mijn nieuwe trui heb ik een klein magnetisch plaatje bevestigd, daar waar je een naambordje zou opspelden. Op het gele plaatje staat een getekend, zwart oogje met een rode streep erdoor. Daarnaast een oortje, met zo’n zelfde streep. Ik hoop dat de serveerster het ziet. Ik vind het altijd prettig als mensen gelijk op de hoogte zijn. Ik bestel een chai latte.

“Bij person-first-language zet je de persoon eerst en daarna, in dit geval, de handicap. Je zegt dus bijvoorbeeld “Een persoon met een handicap”, “Een persoon met een visuele beperking.” “Een persoon heeft Usher syndroom.” Enzovoort. Bij identity-first-language echter, zet je de handicap centraal op de eerste plek, en daarna de persoon. “Een doofbinde vrouw” “Gehandicapte mensen” of “Ik ben blind.”

Person-first-language is al enige tijd het meest gebruikelijk. Ik geloof dat het zo ook in protocollen staat. Zo wordt het bijvoorbeeld door de overheid gedaan, of door instanties, of in het medische circuit. Er zijn veel mensen die hier de voorkeur aan geven. Maar de laatste jaren is er een tegenbeweging op gang gekomen. Deze beweging gebruikt bewust identity-first-language. Dat heeft een aantal redenen. Misschien vergeet ik er een paar, maar ik vertel de redenen waarom het mij aanspreekt identity-first-language te gebruiken. Ten eerste geeft person-first-language (“Je hebt een handicap, je bent het niet.”) mij het gevoel dat het hebben van een beperking iets is dat minder goed, of minder waard is. Dat label hang je eraan, daarom haast je je te zeggen dat je het niet bént, maar hébt. Alsof het iets slechts is waarvan je je wilt distantiëren. Ik bén het niet hoor! Stel je voor! Maar iemand zegt ook gewoon “Ik ben gezond.” in plaats van “Ik heb gezond.” Tenzij diegene in de zon gelegen heeft, natuurlijk. En diegene zegt ook niet “Ik ben gezond, maar ik ben véél meer dan gezond alleen hoor!” Nee, je zegt gewoon “Ik ben gezond”, omdat er geen slecht waarde-oordeel aan het woord “gezond” hangt. Het is niet minder goed, of minder waard. Het is gewoon zo. Op precies diezelfde manier zeg ik “Ik ben doofblind.” of liever nog “Ik ben een doofblinde vrouw.” Want vrouw ben ik natuurlijk ook graag. Ik claim het woord “doofblind`’ dus terug, zoals ze dat in de woke gemeenschap zouden zeggen. En hang er weer een positief waarde-oordeel aan.

Ten tweede vind ik het vreemd om “Een persoon met een handicap” te zeggen. Alsof die persoon dan een neutraal, lees: niet-gehandicapt, iets is, en daar ergens wat verder weg van die neutrale persoon nog een handicap bungelt. Waar die neutrale persoon zich niet mee wil of kan identificeren. Maar in economisch, sociaal, maatschappelijk en vooral fysiek opzicht bestaat die neutrale persoon niet. Hoe hard je ook probeert, hoe zeer je jezelf ook probeert te bewijzen. Ik las ooit een interview met een Britse schrijver. Ik ben helaas zijn naam kwijt. Hij vertelde dat hij al flink wat boeken had geschreven voordat hij zich ineens ten diepste realiseerde dat hij geen universeel mens was die boeken schreef. Hij zou altijd een homoseksuele schrijver zijn die over universele thema’s schrijft. Dat vind ik een diep inzicht. Ook als gehandicapt mens kun je heel lang denken dat je een neutraal of universeel mens bent. Je kunt lang je eigen lichaam ontkennen. Pas toen ik echt besefte dat ik geen neutraal mens ben, dat ik doof en blind ben, kon ik dat gaan aanvaarden. Kon ik mijn doofblind zijn volledig gaan toe eigenen. Het was alsof ik voor het eerst echt mijn lichaam voelde, zonder er oordelen aan te hangen. Gewoon precies zoals het is. Doofblind en al. En ik voelde me daardoor voor het eerst in mijn leven compleet volwassen en volwaardig. Het gaf me rust. Ik mag dit lichaam zijn. Ik ben een doofblinde vrouw met een chai latte.”

“Maar ik ben veel meer dan een chai latte alleen hoor.” besluit ik droog. De vrouw lacht. Ik neem een slokje uit de warme beker. Het smaakt naar Sinterklaasavond.