Als ik in het centrum door de drukke winkelstraat loop, weet ik ineens even niet meer bij welk huisnummer ik nou moest zijn. Ik blijf stil staan. Nonchalant leg ik het handvat van mijn taststok tegen mijn schouder, zodat de stok schuin tegen me aan staat en ik twee handen vrij heb. Ik pak mijn iPhone uit mijn binnenzak en druk op de homeknop. De telefoon begint in mijn CI’s te babbelen. Hij vertelt me wat er op het scherm te zien is en welke handelingen ik erop verricht. Dus ik hoef er niet naar te kijken. Toch buig ik altijd automatisch mijn hoofd naar het scherm toe. Waarom eigenlijk? Het is er zo ingesleten om dat te doen. Terwijl het al lang niet meer hoeft. Ik zou mijn hoofd gewoon rechtop kunnen houden. En mijn arm recht naar beneden kunnen laten bungelen. Zolang mijn duim het scherm maar raakt. Toch doe ik het nog steeds op de ziende manier.
Onwillekeurig denk ik terug aan die keer dat ik met wijlen mijn geleidehond door de stad naar huis liep. Het regende pijpestelen. Ik droeg een gele regenjas en had de capuchon over mijn hoofd getrokken. Ik hoefde het niet op de ziende manier te doen, dus trok ik het koordje van de capuchon zo strak aan, dat mijn hele gezicht erin verdween en alleen mijn neus nog naar buiten stak. Ik moest er zelf ontzettend om lachen. Het was vast een absurd gezicht. Mijn hond voelde mijn plezier; zijn drijfnatte staart kletste tegen mijn been.
Ik zoek op mijn iPhone naar het mailtje met het adres. Ondertussen komt er uit de winkelende menigte een vrouw op me af gelopen. Ik zie natuurlijk niet dat het een vrouw is. Dat hoor ik pas als ze begint te praten. “Heb je wel eens met Jezus gesproken?” vraagt de vrouw aan me. Wat is dat toch, dat mensen op straat zo vaak denken dat ik nauwe contacten onderhoud met de beste man. Zou mijn pas geverfde haar misschien licht geven? Heeft mijn kleding soms overeenkomsten met die van zijn discipelen? Mijn jas is eigenlijk ook wel aan vervanging toe. “Ja,”, zeg ik, zonder op te kijken, “gisteren nog.” “Hij kan je redden.” zegt ze vastbesloten. “Daar dacht hij zelf heel anders over.” antwoord ik, terwijl ik door mijn iPhone blijf scrollen. Ik weet uit ervaring dat het niets uitmaakt wat ik zeg. Het wordt toch niet gehoord. Zoals ook totaal niet wordt afgevraagd of ik hier wel op zit te wachten. Of hoe discriminerend dit is. De vrouw gaat onverstoorbaar verder. “Je zou de bijbel moeten lezen.” “Heb ik gedaan,”, zeg ik, terwijl ik een link aanklik, “viel me toch een beetje tegen. Al dat zand.” Ah, daar is het huisnummer. 37, dat was ‘m, inderdaad. De stem van de vrouw wordt zalvend. Het volume gaat omlaag. “Ik zal voor je bidden.” fluistert ze me toe. Dan gaat ineens mijn iPhone over. Ik word gebeld. “Excuseert u mij,” zeg ik tegen de vrouw, terwijl ik wegloop en de telefoon opneem, “God aan de lijn. Het is dringend, zegt-ie.”