Usherfoob

0
109
Lichtblauw blokje

Samen met mijn goede vriend zit ik op het terras van een klein café op een straathoek ergens in Amsterdam-Oost. Het is een gezellig terras met versleten houten bistrotafeltjes en -stoeltjes. Omringd door hoge, typisch Amsterdamse huizen in een straat met oude bomen. Ik drink een matcha latte en zie vaag de contouren van iemand met een nikab voorbij lopen. Ik ben blij weer even terug te zijn in een universiteitsstad. Ik heb zestien jaar in de binnenstad van Utrecht gewoond en hield erg van de smeltkroes aan mensen. In zo’n stad ben ik met mijn afwijken van de norm geen uitzondering. Hier ben ik gewoon één in een dozijn.
Mijn vriend vertelt dat hij, als homo, vaak merkt dat mensen binnen de homogemeenschap homofoob zijn. Dat zoiets zó ingebakken zit in het DNA. Dat je zó opgroeit in een wereld waarin afwijken van de norm bewust of onbewust als fout of slecht gezien wordt, zodanig dat je zelfs als homo iets homofoobs in jezelf meedraagt. Hij vraagt of dat ook zo is bij gehandicapte mensen. Of die handicapfoob kunnen zijn. Ik beaam het. Geïnternaliseerd validisme. Het raakt natuurlijk wel een taboe, waar je liever niet over praat. Ushermensen die Usherfoob zijn. Maar ze bestaan.

Ik ben er zelf één geweest. Jaren geleden, tijdens mijn studententijd, wilde ik liever niets te maken hebben met dove mensen. Ik wilde niet geassocieerd worden met mensen die dover of blinder waren dan ikzelf. Ik was niet doof, ik was slechthorend. Dat is héél wat anders! Dacht ik toen. Ik schaamde me niet voor mijn slechthorendheid, Maar ik beschouwde mezelf als normaal en hen niet helemaal. Karma deed zijn werk en inmiddels behoor ik zelf tot de groep mensen die in een vergevorderd stadium van Usher syndroom zitten. Ik ben nu zelf doof en ook zichtbaar dermate blind dat het niemand in mijn omgeving nog kan ontgaan. Ik ben dus nu zelf één van die mensen die ik eerder als niet helemaal normaal beschouwde, die niet zoals ik waren, en met wie ik liever niet geassocieerd wilde worden. En nu kom ik ze soms zelf tegen. Ushermensen die liever niet met me omgaan. Die niet willen zijn zoals ik ben. Die zichzelf normaal of goed (willen) vinden, maar mij niet zo zien. Die zich niet op gelijkwaardig niveau tot mij willen verhouden. Omdat ze mij een beetje minder vinden. Stiekem, of onbewust. Ik herken het, juist omdat ik zelf ook zo was. Totdat ik op een zekere dag de onzichtbare lijn passeerde en ontkenning van de staat van mijn lichaam en de bijbehorende zelfvervreemding niet langer meer mogelijk was. Ik was zelf de doofblinde vrouw geworden die ik eigenlijk al langere tijd was.

Ik herken je angst. Ik herken je pijn. Ik herken je verdriet en je onmacht. Ik herken je vragen. Je zoektocht naar antwoorden. Je schaamte. Ik herken je grenzeloze wil om te bewijzen dat je normaal bent. Je niet aflatende behoefte om je te spiegelen aan horenden en zienden in plaats van aan doofblinden. Ik herken je ontkenning. Je interne, soms onbewuste strijd. Ik herken de weg die je aflegt. Ik herken je dromen en je verlangen.

Ik herken je toekomst.

Ik sta hier en ik zie je. Ik ben hier en ik hoor je. Je doet me pijn met de afwijzing, maar ik adem in wat je meedraagt. Ook als jij dat niet weet. Of je liever omdraait als je tegenover me staat. Want ik herken je mens-zijn. En daarin ligt de ontmoeting besloten. De stille, kwetsbare verbinding tussen jou en mij.