Toni Morrison, schrijver, Nobelprijswinnaar en vrouw van kleur, leerde mij -als schrijver en als mens- een aantal jaar geleden een belangrijke les. Zij zei ooit in een interview:
“I’m not writing for the white gaze.”
Nu ben ik me ervan bewust dat Toni Morrison niet tot mijn geschiedenis en cultuur behoort. Want zij was een vrouw van kleur en ik ben een witte vrouw. Maar toch heb ik het van haar geleerd, omdat gehandicapte mensen maar weinig goede, eigen cultuur tot hun beschikking hebben. Weinig goede literatuur, weinig goede films, weinig goede muziek. Er is nog nauwelijks een eigen erfenis opgebouwd om uit te kunnen putten. En het meeste dat er wel is, is geschreven voor the non-disabled gaze. Geschreven vanuit of ten dienste van het niet-gehandicapte perspectief.
Wikipedia geeft over the white gaze de volgende uitleg: “The white gaze is the assumption that the default reader or observer is coming from a perspective of someone who identifies as white, or that people of color sometimes feel need to take into account the white reader or observer’s reaction. Various authors of color describe it as a voice in their heads that reminds them that their writing, characters, and plot choices are going to be judged by white readers, and that the reader or viewer, by default, is white.”
Dit geldt wat mij betreft ook voor literatuur over en door gehandicapte mensen. Het is bijna altijd geschreven met in het achterhoofd het niet-gehandicapte perspectief als norm. Geschreven voor de niet-gehandicapte mens als norm, als lezer en als beoordelaar. Geschreven ten dienste van de mens zonder beperking. Ik heb mezelf er ook regelmatig schuldig aan gemaakt. Het leidt vaak tot het zogenaamde “damesbladenverhaal”, zo noem ik het maar even. Een soort verantwoording naar de niet-gehandicapte lezer toe: “Kijk mij, ik heb een hele erge aandoening, maar dat belet mij niet om alles uit het leven te halen dat erin zit.” Of, en dat overlapt de eerste: “Kijk mij, ik heb een hele erge aandoening, maar ik ben ook gewoon normaal en doe ook gewoon mee aan de normale samenleving.”
Het eerste betreft zogenaamde “inspiratie porno” voor de niet-gehandicapte lezer. Het tweede een toxische bewijsdrang naar de niet-gehandicapte lezer toe. Het zijn de riedeltjes die door de niet-gehandicapte mens van ons wordt verwacht. Die de niet-gehandicapte lezer wil lezen, paradoxaal genoeg juist als bekrachtiging van het (vaak onbewuste) idee dat niet-gehandicapt zijn de norm is. Het zijn de riedeltjes die we onszelf aangeleerd hebben.
Toni Morrison leerde mij ermee te stoppen. Ik schrijf niet voor de niet-gehandicapte blik. Ik schrijf niet ten dienste van hen. Het kostte me heel veel tijd, veel doorleven, veel innerlijk wassen en schoonspoelen, en vooral veel schrappen van geschreven woorden, voordat ik écht begreep wat ze bedoelde. En nog steeds moet ik mezelf bijstellen. Nog steeds moet ik mij herinneren dat wat Toni Morrison mij leerde liefde is. Liefde voor jezelf. Voor sommige dingen is tijd nodig om goed in te dalen. Zo ook om te kunnen schrijven en leven met mijn doofblind zijn als norm.
Een andere, hiermee samenhangende, valkuil is het idee dat gelijkwaardigheid hetzelfde is als “niet-beperkt” zijn. Sommige mensen begrijpen bijvoorbeeld niet dat ik over mijn gehandicapt zijn schrijf. Want als je ‘normaal” gevonden wil worden, dan kun je toch beter juist geen aandacht aan je dubbelzintuiglijke beperking geven? Jezelf juist niet zo duidelijk labelen? Dat is echter niet juist gedacht. Gelijkwaardigheid is niet hetzelfde als niet gehandicapt zijn. Zoals gelijkwaardigheid niet hetzelfde is als heteroseksueel zijn. Of wit. Of man. Gelijkwaardig betekent dat je identiteit als gehandicapt mens even geldend is als die van niet-gehandicapte mensen. En dat is dus heel wat anders.
Ik druk mijzelf en draag mijn identiteit als doofblinde vrouw dus gewoon uit. Ik heb mijn eigen, net zo geldende en net zo volwaardige verhaal.
Usher syndroom is de norm.
Usher syndroom is het uitgangspunt.
Ik laat dat hele niet-gehandicaptenperspectief, en hoe ik me daartoe dien te verhouden, voor wat het is. Ik was het weg. Beetje bij beetje. Dag voor dag. Usher is gewoon de norm in mijn leven. Wees Usher. Tast is mijn primaire zintuig en norm. Wees tast. Vrouw is de norm voor mij. Wees vrouw. Ik hoef me dus nergens anders toe te verhouden. En daarom niets te bewijzen. Het geeft me een groot gevoel van daadwerkelijke volwassenheid en volwaardigheid. Het is liefde. En het is mijn wens en intentie met mijn schrijven vanuit dit inzicht een steentje bij te dragen aan de totstandkoming van ons eigen culturele erfgoed.