Het is 28 maart 2020. Ik zit in de kamer van de audioloog, ergens diep in het Radboud UMC. Een maand geleden ben ik geopereerd en is mijn eerste Cochleaire Implantaat boven mijn linkeroor geplaatst. Tussen mijn schedel en hoofdhuid zit een plat apparaatje, in de vorm van twee 2-euromunten naast elkaar. Als een soort 8. Verschillende elektroden lopen van daaruit mijn binnenoor en slakkenhuis in. De wond is inmiddels netjes geheeld en ik voel geen pijn meer. Vandaag is het dus zover. Het externe deel van het CI -de spraakprocessor en de magnetische zendspoel- zullen worden aangesloten. Het CI zal vervolgens ingeregeld en aangezet worden. Voor het eerst zal ik dit compleet nieuwe geluid ervaren. Ik ben door het CI-team van het Radboud uitvoerig gewaarschuwd voor en voorbereid op dit moment. Het nieuwe geluid zal heel anders zijn dan dat ik met mijn oude hoortoestellen gewend ben. Het zal zó anders zijn dat mijn oorzenuw en mijn hersenen er in het begin helemaal niks mee kunnen. Ik moet alles opnieuw leren herkennen, alles opnieuw leren verstaan. En dat gaat veel tijd kosten.
“Ben je er klaar voor?” vraagt de audioloog, die ik met mijn rechterhoortoestel nog kan verstaan. Ik loop naar het einde van de hoge duikplank. Ik kijk naar beneden. Het water ligt een heel eind onder me. Het zal een tijdje duren voordat ik het zal raken. Hoe zal het daar zijn? Is het er koud? Is het diep? Zwemmen er haaien? Ik heb totaal geen idee. Het enige dat ik weet is dat anderen mij voorgegaan zijn. Ik strek mijn armen naast me uit en laat me voorover vallen. “Ja.”
“Pieeeep pieeep piep pieeeep” zegt de audioloog. “Piep piep piep!’ zegt mijn man. Pieeeeeep pieeeeep, giert mijn ademhaling. Ik hoor alleen maar hels gepiep. Met een enorme galm. Het is alsof ik in een grote kathedraal sta. Zo’n intense galm. Zo hard. Het knalt mijn hoofd door. “piep”, zucht ik en leg mijn voorhoofd op de tafel voor me.
Het is 10 juni 2022. Mijn man en ik zitten in de zaal van theater De Kunstlinie in Almere. Ik heb het theater een paar dagen geleden gebeld om te vertellen dat ik graag gebruik wil maken van hun beschikbare apparatuur voor doven en slechthorenden. Ik heb daarom zoëven geleden van een geluidstechnicus een kastje gekregen, dat nu aan mijn broekriem hangt. Met daarin een heerlijk grote, over-ear koptelefoon geplugd. Datgene wat de andere mensen in de zaal door de luidsprekers horen, hoor ik door de hoofdtelefoon rechtstreeks in de microfoontjes van mijn inmiddens twee CI’s. Met mijn oude hoortoestellen had ik het dan alsnog niet kunnen verstaan. Ik was al té zwaar slechthorend, te doof, om er nog iets van te kunnen volgen. Ik herinner me vele eenzame uren, waarin ik ergens in een zaal zat te wachten tot de ellende voorbij was, terwijl de mensen om me heen lachten en helemaal opgingen in dat wat ze hoorden en zagen.
De voorstelling begint. Gijs Groenteman en Marcel van Roosmalen beginnen te vertellen over hun hachelijke avontuur met hun pannenkoekencaravan. Als onderdeel van een grap vertellen ze steeds precies wat ze op het toneel aan het doen zijn. Zo geven ze mij als bijna-blinde, waarschijnlijk onbedoeld, audiodescriptie; een beschrijving van dat wat de andere mensen kunnen zien. En ik versta ieder woord dat ze zeggen. De hoortoestellen maakten van het geluid een brij, waar ik zelf woorden uit moest zien te vissen. De CI’s hebben mij de medeklinkers terug gegeven. Elke letter klinkt scherp afgetekend en vormt samen met andere letters helder verstaanbare woorden. Ik geniet van iedere minuut, lach hardop en op tijd mee om elke grap die Gijs en Marcel maken. Van eenzaamheid en ellende is de hele avond geen spoor te bekennen. En haaien zijn er ook niet.