Mijn man is al wakker. Als ik mijn arm naar hem uitstrek, voel ik de iPhone in zijn hand. Hij ligt naar iets te kijken. Hij legt zijn andere hand op mijn bovenarm en maakt het tactiele gebaar voor het woord “koffie”; met zijn hand in een vuist draait hij kleine rondjes op mijn huid, alsof hij de slinger van een ouderwetse koffiemolen ronddraait. Ter bevestiging tik ik met een vinger tweemaal op zijn hand. Hij staat op en loopt naar de keuken.
Ik sta ook op en hannes wat met mijn huisbroek, terwijl mijn blik onwillekeurig op het behang achter ons bed valt. Even kan ik mijn ogen niet geloven. Met mijn broek half aan blijf ik naar de muur staren. Er staan pioenrozen op. Dat wist ik natuurlijk al. Ik heb het fotobehang twee maanden geleden zelf uitgezocht. Toen is me verteld dat er roze pioenrozen op afgebeeld staan. Hele grote, van bovenaf gefotografeerd, zeker een meter in doorsnede. Leek me heel mooi. Heb ik toen maar gedaan. Maar voor mij waren het niet veel meer dan roze-achtige vlekken. Nu zijn het echter geen vlekken. Het zijn pioenrozen. Mijn mond valt open. Gauw trek ik mijn broek aan en haal mijn bril. Die draag ik eigenlijk nooit meer, omdat hij geen nut meer heeft. Ik ga er alleen maar van turen en dat kost teveel energie. Ik laat hem dus liever af. Het gaat prima zonder. Maar nu zet ik hem op en kijk nogmaals naar het behang. Er staan pioenrozen op. Onmiskenbaar. Ik zie het hartje van de bloem, de blaadjes er omheen. Ik roep mijn man.
“Wat is er?”, vraagt hij, terwijl hij aan komt lopen. “Er staan pioenrozen op het behang!’, roep ik. “Wat bizar! Ik kan het zien, ik kan het hartje zien, een zwart hartje, met roze bloemblaadjes er omheen!’ Ik wijs ze aan. Ik kijk naar mijn man, die naast me staat. Ik zie zijn gezicht. “Ik zie je gezicht! Je bent een echt mens!” Mijn man lacht. Met open mond bekijk ik uitgebreid zijn gezicht. Wat een godsallemachtig vriendelijk, menselijk gezicht. En ik droom dit keer niet. Ik ben gewoon klaarwakker.
“Ga gauw een rondje maken door het huis.”, zegt mijn man, “Ga alles bekijken.” Ik doe wat hij zegt. Ik bekijk de kamers, de schilderijen, de vormen van het huis en de balkons. Het beeld is niet perfect scherp. Het is korrelig, het heeft een lage resolutie. Maar ik zie veel meer detail, ik zie de kleuren goed en ik zie diepte en perspectief, in plaats van een plat vlak. Ik zie ruimtelijk. Ik heb dit in jaren niet zo gezien. “De muren zijn hier echt paars!”, roep ik boven vanuit mijn schrijfhoekje. “En ik zie de rijen lavendel op het fotoschilderij!” Beneden bekijk ik het uitzicht door het woonkamerraam. Al die bomen, al dat groene loof. Wat prachtig. Nogmaals bekijk ik mijn mans gezicht. Het meeste dat ik mis, zijn immers de ogen van de ander. In de spiegel bekijk ik die van mezelf. Ze zijn ouder geworden. Maar zo mooi.
In de loop van de ochtend zwakt het beeld af. Na een paar uur zie ik weer “als vanouds”. De kleuren zijn afgevlakt, de details vervaagd. De diepte verdwenen. Het is weer zoals ik het gewend ben. Maar in plaats van verdrietig of teleurgesteld te zijn, voel ik me intens dankbaar. Ik heb het uitzicht gezien. Ik heb het gezicht van een ander mens gezien. De beelden staan in mijn geheugen gebrand. Ik voel me gedragen door liefde.