Een reis van duizend mijl begint met één stap

0
68
Lichtblauw blokje

Op een regenachtige vrijdagmiddag in augustus rijden mijn man en ik naar een grote sportwinkel in de buurt. De proeflessen Baseball for the Blind (B4B) naderen hun einde en het is inmiddels duidelijk dat we door zullen gaan. De Moorfielders in Ede is hiermee de tweede honkbalvereniging in Nederland met een officieel B4B-team! En nu dat helder is, vinden mijn man en ik het wel geoorloofd wat spulletjes te kopen om het honkballen ook thuis te kunnen oefenen. In de winkel lopen we naar de juiste afdeling en vinden een set van drie zware, rubberen honken, een aluminium knuppel, 4 honkballen, een vanghandschoen en twee mooie, dunne slaghandschoentjes. Die laatste kan ik ook goed gebruiken tijdens het fielden, zodat ik mijn vingers niet openhaal als ik op het gravelpad op zoek moet naar de bal. Ze passen perfect en zitten als een tweede huidje. Van één van de coaches krijg ik bovendien een honkbal met rinkelbelletjes erin mee. Daar kan ik ook mee oefenen.

Thuis trainen we regelmatig. We wonen pal naast het grote terrein van Bartimeüs. Daar ligt een perfect schelpenpad. Kaarsrecht, met aan weerszijden gras, zonder obstakels waar ik overheen zou kunnen vallen. Mijn man meet de exacte afstand tussen twee honken uit, 27,5 meter, en terwijl ik op het ene honk klaarsta, klappert hij met twee roze, plastic badslippers op het andere honk. En dan is het een kwestie van rennen. Heen en weer, heen en weer, tientallen malen. Stap voor stap, voet voor voet. Langzaam gaat het steeds een klein beetje beter. Langzaam verdwijnen de zorgen en angsten uit mijn hoofd en ontstaat er ruimte om me op te richten, om me echt te kunnen concentreren op het klappergeluid. Dáár moet ik heen, dát is mijn doel. Zo rechtop als Dafne Schippers durf ik steeds grotere stappen te nemen.

Naast het schelpenpad ligt een groot, vlak grasveld. Schoon ook, want honden worden er gelukkig niet uitgelaten. Daar sla ik vele ballen, gooi ik vele ballen. Daar rolt mijn man de rinkelende bal vanuit allerlei hoeken naar me toe, zodat ik er snel achteraan kan.

Maar dan gaat het tóch mis.

Op de wekelijkse training in Ede dien ik van het derde honk naar de thuisplaat te rennen. Inmiddels ben ik een stuk minder angstig en met goede moed begin ik aan de tocht van bijna 28 meter. Op een gegeven moment voel ik onder mijn hardloopschoenen gras in plaats van gravel. Ik zit verkeerd. Ik ben in de volledige veronderstelling dat ik op het gras aan de linkerkant van het pad ben beland. Dat gebeurt namelijk het vaakst, ik heb een afwijking naar links. Ik ren daarom wat naar rechts. Geen pad. Ik ren nog wat verder naar rechts. Geen pad. Maar in plaats daarvan wel iets anders.

Een hek.
Een omheining.
Ik stoot mijn hoofd tegen de realiteit.

Pijn doet het niet, ik rende ondertussen niet zo hard meer. Ik hobbelde meer. De andere, horende deelnemers rennen veel sneller én blijven op het pad. Maar de schrik is overweldigend. Ik ben zo kwaad op het feit dat dit gebeurt, dat ik even mijn woede letterlijk tegen de grond ram. Geschrokken komen de coaches aan snellen. Ze waren zo in beslag genomen door iets anders dat niemand de noodprocedure had toegepast door keihard “STOP!” te schreeuwen. Een duizendmaal excuses. Maar dit gaat niemand van ons nog een keer overkomen. Dat weet iedereen. Zoiets gebeurt maar één keer. Met mij.

En ik?
Ben ik nu terug bij af?
Is de Dafne Schippers in mij nu weer door een molshoop in de grond gekropen?

Nee.

Dat weiger ik dus.
Pertinent.