De zin van vier woorden

0
90
Paars blokje

“Feestje gehad?” vraagt de Albert Heijn bezorger, terwijl hij in mijn keuken staat en het statiegeld verrekent. In het krat dat met hem mee teruggaat staat, temidden van een aanzienlijke hoeveelheid lege plastic literflessen bronwater, één leeggedronken bierflesje. “Stomdronken.” antwoord ik. De bezorger grinnikt. Hij pakt het krat op en vertrekt.

“Eenzaamheid of iets doen?” vraag ik mijn dierbare vriend F. aan de telefoon. Even daarvoor had ik hem op Signal gevraagd of hij thuis was. Hij belde onmiddellijk op om te vertellen dat hij dat niet was. Hij had begrepen dat ik even wilde babbelen. “Iets doen.” antwoordt hij vastberaden. “Maar wat nou als dat iets doen misschien niet heel fijn is. Dat je het dus doet om je niet eenzaam te hoeven voelen?” Weer die vastbesloten repliek. Zoals ik hem ken. “Dat iets doen moet natuurlijk niet jou of anderen schade berokkenen.” “Jezus, F.,”, zeg ik, “soms is dat niet zo simpel.” Soms weet ik gewoon niet eens welke van de twee me meer schade berokkent. Eenzaamheid of iets doen.
Ik vertel hem over hoe gelukkig ik me voelde in die kajak tijdens het watersportweekend. “Ik kon iets doen, namelijk peddelen, en droeg bij aan de letterlijke vooruitgang. Maar ik hoefde niets te doen dat ik niet kan, zoals sturen. Ik hoefde niet door de grenzen van mijn lichaam heen. Ik zat midden in de natuur, met al die waterlelies om me heen. En ik had maar één mens met wie ik hoefde te communiceren. Die zat achter me. Het was een situatie die ik kon händelen, begrijp je. Ik voelde me echt zo gelukkig… Ik was me er ook heel erg bewust van. Ik dacht, ik zit nu op de top van gelukkig zijn. Meer gelukkig zijn dan dit kan gewoon niet.” F. vertelt me over de laatste keer dat hij zich zo gelukkig voelde, al even geleden. Het was de dag waarop hij eindelijk uit een nare, vervelende situatie weg kon gaan. Toen hij wegreed, voelde hij zich zum kotzen zo gelukkig. “Ja maar dat is anders,”, zeg ik, “daar ging iets ergs aan vooraf.” “Bij jou niet dan?” vraagt hij. Touché. “Je hebt gelijk.” zeg ik. “Dat is een zin van drie woorden die ik graag hoor.” grinnikt F.

Vijftien jaar geleden zag ik F. voor het eerst in levende lijve. We kenden elkaar al een beetje. Van de scene, van sociale media. Ik was nieuwsgierig naar hem geweest. In het Oosterpark in Amsterdam zag ik hem dan echt staan. In een kringetje van mensen die met elkaar praatten en waar ik ook tussen stond. Hij droeg een zwart t-shirt met een tegendraadse quote erop en afgetrapte all stars. Hij was een man voor wie ik als een blok zou kunnen vallen. Mooi, karakteristiek hoofd, kaal natuurlijk. Punk van de oude stempel. Totaal wars van conventies. Intelligent. Maar ook ongenaakbaar en arrogant. Toen. Dat hij zijn eigen worstelingen had, was me ook op dat moment al volkomen duidelijk. Maar dat stoorde me niet. Nog steeds niet. Ik deed mijn hart open, duwde hem naar binnen en deed de deur met een klap dicht. “Daar ga jij nooit meer uit.” besloot ik op die zomerse junidag. Ook ik kan vastberaden zijn.
Het aantal keren dat F. en ik elkaar sindsdien ontmoet hebben, is op één hand te tellen. Maar de vriendschap verdiepte zich onverminderd en we zijn elkaar vast blijven houden. Ook tijdens elkaars moeilijkste en meest duistere periodes. Juist op die momenten dat anderen het voor gezien hielden. Hij is er. Ik ben er.

“En er is ook een zin van vier woorden die je vast graag hoort.” borduur ik voort, clichématig maar gemeend. “Welke zin?” vraagt F., alsof hij geen idee heeft waar ik het over heb. Ik glimlach en tik de bal erin.