Na de cappuccino en een moeizame nacht vol dromen, loop ik de trap op naar boven. Onderweg kom ik de twee nieuwste aanwinsten aan onze urban jungle tegen. Een calathea met mooie, grote bladeren, en de xentia palm voor het franse balkon. Ze lijken goed te aarden. Ze staan er fier en levenslustig bij. Mijn man zit al geconcentreerd in zijn lichte thuiswerkkantoor te werken. Als Jean Luc Picard op the Bridge.
Zelf ga ik op mijn paarse yogamatje staan en doe met gesloten ogen een paar zonnegroeten. Lekker even mijn lichaam rekken en strekken. Het helpt goed tegen de “overgangs-pijntjes”, waar mijn lijf nu zo’n last van heeft. Dan loop ik verder naar mijn, eveneens paarse, Dharmakamer en ga op mijn vertrouwde meditatiekussen zitten.
Ik adem een paar keer overdreven diep in en uit. Bij de laatste uitademing laat ik de lucht langzaam wegglijden en sluit ik mijn ogen. Ik ga terug naar de droom die ik vannacht had, naar hoe ik me voelde. Ik zat in een bus, maar wist niet waar hij heen ging. Ik wist niet waar ik eruit moest. Ik kende niemand in de bus en buiten zag ik enkel steen; straten en hoge, bedreigende gebouwen. Geen bomen, geen lucht, geen warmte, geen houvast. Niets. Alleen maar onzekerheid en het onbekende. Op mijn kussen ga ik in mijn lichaam naar de plek waar dit beklemmende, beangstigende gevoel zit. De streek tussen mijn hart en mijn keel. Ik voel het, rustig, zonder oordeel. Ik geef het even aandacht; het wil gevoeld worden. Gezien en erkend worden. Ik voel het verdriet dat eronder ligt en kijk er rustig naar.
Dan opent zich een poort. Ik loop erdoor en daal af. Ik laat alle schillen, maskers en emoties achter me. Hier is mijn ware, authentieke zelf. Zij is onaantastbaar en onbreekbaar. Zij is volkomen gezond, liefdevol en nergens aan onderhevig. Haar waarden zijn helder. Naar dit ware zelf kan ik altijd terugkeren. Hier kan ik rusten. Op mijn ware zelf kan ik vertrouwen.
Maar ik besluit nog verder af te dalen. Want ik voel dat de ingang daartoe open is. Een volgende poort. Ik laat ook mijn ware zelf achter en loop de treden af. Met elke traptrede verdwijn ik zelf meer en meer. Tot er niets anders overblijft dan een gebied, een veld. Het is eindeloze ruimte, maar ze is niet gebonden aan plaats. Ze is eeuwigdurend, maar ze is niet gebonden aan tijd. Tijd en plaats bestaan hier eenvoudigweg niet. Iets dat tijdloos en plaatsloos is, is nauwelijks echt voor te stellen. Maar het is te ervaren. Als puur bewustzijn. Sommige mensen zouden dit oerveld misschien God noemen. Het is in ieder geval de bron waaruit alles ontspringt, alles ontstaat. Het geluid van een belletje zet me weer terug in het dagelijkse leven. Het is tijd om de vaatwasser uit te ruimen.