“Hier rechts zit ook een invalidentoilet.”, zegt mijn man, terwijl we de gang doorlopen. Ik kijk naar rechts. De deur lijkt donkerder te zijn dan de rest van de muur. Misschien kan ik het onthouden. Maar de gang is te lang. Ik weet niet hoeveel deuren er nog tussen zitten. Ik besluit om het zo te laten. We zijn hier voor een medisch onderzoek voor mijn echtgenoot. Ik red me wel.
Dan een ruimte met meer lichtbronnen. “Wil je aan tafel, of een stoel langs de wand?”, vraagt hij. “Aan tafel.” Mijn man legt mijn hand op de rugleuning van een stoel en loopt weg. Ik ga zitten en zet mijn handtas op tafel. Ik haal mijn opgevouwen taststok eruit en leg hem ernaast. Zichtbaar voor anderen. Achter me hoor ik een koffieautomaat aanslaan. Hij gorgelt en pruttelt. Ik kijk naar links. Een stukje verder zie ik een donkere vlek, met daarin meerdere, kleine, oplichtende vlekjes. “Zitten er alleen lampjes in die boom, of ook ballen?”, vraag ik mijn man als hij terugkomt. “Ballen en slingers.”, antwoordt hij, terwijl hij een bekertje voor me op tafel zet. Even raak ik het bekertje aan. Het zijn er twee in elkaar geschoven. Zodat ik mijn hand niet brand. Mijn man kan wat overbeschermend zijn. Maar liever overbeschermend dan onverschillig.
“Zorg je goed voor mijn raspaardje?”, vraagt mijn moeder aan hem. Het is de laatste vraag die ze hem stelt. Ze lacht, maar meent het serieus. Ik geef je mijn dochter, in jouw handen. Mijn naar onafhankelijkheid verlangende zelf begint gelijk tegen te sputteren. Mijn verstandige zelf houdt echter haar mond. “Zeker,”, antwoordt mijn man vastberaden, “dat zal ik blijven doen. Maak je geen zorgen.”
Hij wordt al snel opgehaald. Ik blijf alleen achter in de wachtkamer. Of niet helemaal alleen. Ergens rechtsachter me hoor ik een vrouw druk praten. Af en toe geeft een man een brommend antwoord. Er lopen regelmatig mensen langs. Het is vroeg in de ochtend. De koffieautomaat hijgt en kreunt onder zijn vele werk. Op mijn iPhone open ik Storytel en klik op Afspelen. Ik luister naar het boek “De kleine Steinz” van Elisabeth Steinz. Ze leest haar boek zelf voor. Haar stem klinkt in mijn hoofd. “Dat het genoeg is om je aan de liefde van de ander over te geven.”, vertelt ze me. Ik glimlach, stop het boek en leg mijn telefoon op tafel. Liever mediteer ik een beetje en luister ik naar de geluiden om me heen. Iemand komt voorbij op schoenen die klinken alsof ze drijfnat zijn. Ze maken een zuigend en soppend geluid, dat dichterbij komt en weer wegebt.
Onwillekeurig denk ik terug aan een nachtelijke wadlooptocht, die ik tijdens mijn studententijd een keer maakte met een groep vrienden. Onze docent was wadloopgids en had ons midden in de warme zomernacht meegenomen het wad op. We liepen van het vaste land naar een van de waddeneilanden. Mijn gezichtsveld was klein, maar mijn restvisus nog goed. We kwamen terecht in een zee vol lichtgevend plankton. Als je er met je handen doorheen woelde, spatte het op en twinkelde het in de duisternis. Het was magisch. Op het eiland sliepen we ergens in de duinen. Illegaal natuurlijk. ‘s Ochtends werden we al snel door een opzichter betrapt en weggestuurd.
Ik neem een slokje van de automatenkoffie. Hier zit ik, ergens diep in een modern, nieuw ruikend gebouw. Wat de andere mensen in het gebouw echter niet beseffen, is dat ik er met geen mogelijkheid zelfstandig uit zou kunnen komen, als het zou moeten. Ik ben te doofblind om de uitgang nog te kunnen vinden. Ik zit dus in feite opgesloten. Alsof je in een lift staat waarvan de deuren niet open gaan. De mij bekende ruimte om me heen is slechts iets groter. En er staat een kerstboom in. Een klein, oplichtend stipje in een zee van onbekende duisternis. Ik voel me echter kalm. Mijn ademhaling is rustig en ik voel geen angstprikkels in mijn lichaam. Soms denk ik wel eens dat mijn enige, echte beoefening in het leven overgave is.
Mijn man is sneller terug dan verwacht. Het onderzoek is goed verlopen. Alles is prima. Hij pakt mijn hand en samen stappen we het donker in.