Goede bedoelingen

0
183
Paars blokje

We staan in een kringetje bij elkaar. Ongeveer zes mensen, hoofdzakelijk witte mannen. De meeste van ons hebben een glas wijn in de hand. Zelf houd ik het bij jus d’orange. Ik kom zelden op dit soort borrels. Maar bij uitzondering waren dit keer de partners ook uitgenodigd. Dus was ik met mijn man meegegaan. Ik had mijn nette broekpak aangetrokken. En was blij dat ik weer eens een goede gelegendheid had om mijn hoge hakken aan te doen.

We nippen van onze drankjes. Tot de enige andere vrouw in het gezelschap het woord neemt en zegt: “Ik vind het zo knap hoe je het allemaal doet.” Ze heeft het tegen mij. Daar hoef ik geen seconde aan te twijfelen, ook al zie ik met mijn ogen in feite niet of dat waar is. Ik weet het gewoon, want ik heb die zin al honderden keren in mijn leven gehoord. Een discriminerende en vernederende zin. Ik word met deze zin niet gezien als een heel gewoon mens, maar als een wandelende ziekte die niet aan haar norm voldoet. In de nanoseconde die volgt, ga ik na wat ik zal doen. Ga ik dit aan, iets dat vrijwel zeker consequenties zal hebben voor de algehele sfeer, of doe ik het niet en maak ik mezelf er lafjes van af? Of ik dat doe of niet, hangt ook af van mogelijke belangen. Heeft mijn echtgenoot er bijvoorbeeld werkgerelateerd belang bij dat de sfeer goed blijft? Dan zal ik loyaal aan hem zijn, een “danku” prevelen, het glas sinaasappelsap acherover gieten en vragen waar het toilet is. Maar in dit geval zijn er geen belangen. Mijn man werkt niet met deze mensen. Daarom besluit ik voor deze keer eens ten strijde te trekken. Dapper voorwaarts zal ik gaan! Want eigenlijk ben ik niet de sfeerbederver, maar is zij dat. Al zal ik straks de enige zijn die dat zo ziet. Keep your head, heels and standards high.

“Hoe ik wat allemaal doe?”, vraag ik alsof ik het zinnetje pas voor de allereerste keer in mijn leven hoor en totaal geen idéé heb waar ze het over heeft. “Nou, gewoon”, zegt ze, “hoe je het allemaal doet, enzo.” “Ik begrijp u niet”, antwoord ik, “hoe ik wat allemaal doe enzo?” “Nou,”, zegt ze, “met je handicaps. Ik vind het zó knap. Ik zou het niet kunnen hoor!”

Goed, dat was fase 1. Die verliep geheel volgens verwachting. Dan zal nu mijn antwoord moeten volgen. Ik denk aan de geweldige, slechts negen minuten durende, Ted talk van Stella Young: “I’m not your inspiration, thank you very much”. Ik besluit een van haar fantastische replieken te lenen. “Ja,”, glimlach ik, “ik vind het ook heel knap dat ik ’s ochtends opsta en mijn naam nog weet.” De vrouw is even stil. De mannen in het gezelschap lachen wat besmuikt en ongemakkelijk. Ik weet wat er nu gaat komen. Ik weet precies wat er nu gaat komen. Ik kan het dromen. De zin die ze zometeen zal zeggen. Die eeuwige, eeuwige zin die de ongelijkwaardige verhouding alleen maar bevestigt. Ze zal hem een beetje verongelijkt uitspreken. Defensief.

“Ik bedoelde het goed hoor.”*

Ik maan mezelf naar mijn buik te ademen in plaats van hoog in de longen. Waarom moest ik dit nou weer zo nodig doen? Ruimte innemen wordt schromelijk overschat, ik had veel beter laf naar de wc kunnen afdruipen. Ik ga verder. Ik houd mijn stem bewust zo rustig en laag mogelijk. Ook al laat mijn eigen moed me van binnen bibberen en trilt de sinaasappelsap in mijn glas. “Het gaat niet om de goede bedoelingen. Het gaat erom dat uw zinnen discriminerend zijn. U maakt een ongelijkwaardig onderscheid tussen mij en anderen op basis van mijn aandoening. Het gaat om mijn gevoelens. Ik vind uw zinnen vernederend en pijnlijk.”
“Jezus,” zegt ze, kwaad nu, “je mag ook niks meer zeggen tegenwoordig.”


*“De goedebedoelingen-kaart censureert de gevoelens van de gehandicapte mens, terwijl de gevoelens van de niet-gehandicapte mens zonder omwegen wordt aanvaard als legitieme reactie.”
vrij naar Sinan Çankaya, Mijn ontelbare identiteiten, uitgeverij De Bezige Bij, 2020.