Aan het haakje aan de keukenmuur hangen twee kookschorten. Eén van een stoer-vrouwelijke, jeansachtige, blauwe stof met witte bloemetjes. De ander lieflijk-vrouwelijk rood met witte bloemetjes én stukjes wit kant langs de randen. Welke ik gebruik hangt sterk af van mijn gemoedstoestand op dat moment. Vandaag kies ik voor de rode. Ik wil me omringen met wat liefs.
Op het aanrecht ligt mijn dikke, houten snijplank al klaar. Daarop mijn geliefde koksmes, dat ik onlangs heb laten slijpen. Daarom trek ik voor de zekerheid een soepele, dunne beschermingshandschoen over mijn linkerhand. Ik vond haar eens in een kookwinkel en sindsdien is ze een dankbaar hulpmiddel in mijn keuken. Dan trek ik het oogmasker over mijn ogen. Het kleine beetje dat ik nog zag, verdwijnt. Dit geldt ook voor de hinder die ik van het licht ondervind. De lichte pijn die daardoor wordt veroorzaakt trekt weg. In plaats daarvan is het nu donker. Mijn CI’s had ik al uitgedaan. Die liggen boven op mijn bureau, de accu’s netjes in de lader. Ik heb ze niet nodig. Nu even niet. Het is stil. En donker.
Ik leg alle ingrediënten klaar, netjes op een rij boven mijn snijblok. Een stuk gember, een stuk laos. Ze lijken erg op elkaar, maar gember heeft voelbaar een iets ruwer velletje. Daarnaast koenjit, ofwel geelwortel, die duidelijk kleiner van stuk is. Knoflooktenen en lange rode pepers, lomboks, die heerlijk glad aanvoelen. Ik strijk er even langs met mijn vingers. Het strak afgesloten bakje met een blokje trassi erin. Zodra ik dat bakje zal openen, zal de penetrante zweetlucht van de gefermenteerde garnalenpasta zich onmiddellijk door mijn keuken verspreiden. Ik leg een bord klaar waarop ik mijn keukengerei rangschik. Een pollepel, een spatel. Maatlepels. Acht jaar geleden leerde ik op het revalidatiecentrum Visio Het Loo Erf non-visueel te koken. Dat houdt vooral in dat je ordelijk moet zijn. Keukengerei op een bord leggen, en steeds weer terugleggen na gebruik, is een handige tip die ik daar heb geleerd. Zo ben ik mijn pollepel nooit kwijt. Het systeem was even wennen, maar inmiddels is het een automatisme geworden.
Ik begin de ingrediënten voor de boemboe te schillen en fijn te hakken. Met mijn wijsvinger voel ik of de schilletjes er echt af zijn. Ik zie of hoor helemaal niets. Dat is een bewuste keuze. Ik heb even geen zin om tegemoet te komen aan de horende en ziende wereld. Om mee te doen aan hun rat race. Om me aan te passen aan hun manier van doen. Om me te conformeren. Vandaag niet. Doe het maar zonder mij. Aan het aanrecht mag mijn aandoening zijn zoals hij is. Mijn lichaam is me er dankbaar voor. Ik voel het aan de spieren in mijn nek en schouders, die één voor één ontspannen. Ik ben niet bang. Integendeel. Ik heb juist het gevoel dat ik thuiskom. Dat ik meer mezelf ben. Het tegenovergestelde van angst is vertrouwen. Dit ben ik. En dit is genoeg.
Ik pak de zware, stenen vijzel van de vensterbank en begin alle fijngehakte stukjes in de vijzel te stampen en te wrijven. Tot ze samen een mooie pasta vormen. Deze fruit ik vervolgens aan in de gietijzeren braadpan op het formuis. Het begint gelijk heerlijk te ruiken. Het runderstoofvlees ligt op een bord te rusten, klaar voor gebruik. Ik maak rendang daging, mijn signature dish. Ik zet er mijn vegan principes graag voor opzij.
Het donkere, stille werk in de keuken geeft me rust. Ik geniet intens van deze momenten zonder beeld of geluid, maar mét vormen, geuren en smaken. Vandaag kook ik niet met mijn oren of ogen. Vandaag kook ik met mijn hart.