In december vorig jaar las ik het boek Het overgave-experiment van Michael Singer. Michael was een kluizenaar, die in zijn eentje veel mediteerde. Op een dag besloot hij niet langer naar zijn innerlijke criticus of angstgedachten te luisteren. Hij liet de stem in zijn hoofd links liggen en begon ‘ja’ te zeggen tegen alles dat het leven op zijn pad bracht. Hij besloot te onderzoeken wat er dan zou gebeuren. En zoals dat dan gaat in een verhaal, bracht het hem ver. Uiteindelijk werd hij zelfs CEO van een miljoenenbedrijf en leefde hij nog happily ever after.
Natuurlijk was dit gewoon een mooi opgeschreven verhaal, dat werd gebracht als non-fictie. Based on a true story. Ik ben schrijver, ik weet hoe het werkt. Maar wat maakt het uit? Ik heb mijzelf een aantal jaar geleden toestemming gegeven om vrij uit te mogen proberen, vrij te mogen kiezen. Ik hoef me niet te conformeren aan “hoe het hoort”, of aan “wat anderen ervan vinden”. Zolang ik mijn morele kompas en mijn eigen waarden maar volg, ben ik vrij. Daarnaast vind ik overgave een fijn thema. Het haalt me uit mijn hoofd, uit de gedachtenstroom, en zet me terug in het moment. Dat geeft me rust, omdat er veel minder energie onnodig verloren gaat. Dus besloot ik als goed voornemen voor het nieuwe jaar mijn eigen overgave-experiment te gaan doen. Ik zou me niet laten leiden door mijn innerlijke criticus of angstgedachten. Ik zou ‘ja’ zeggen tegen wat het leven brengt.
Het nieuwe jaar was nog maar een paar dagen oud toen er ineens een meneer op mijn voicemail stond. Hij was van schietvereniging De Veluwse Schutters hier niet te ver vandaan. Hij had mijn mail, die ik vijf maanden geleden had verstuurd, in een oude mailbox gevonden. Of ik nog geïnteresseerd was. Hij wilde kennis maken en noemde ook gelijk maar een datum daarvoor. Dinsdag 21 januari om 19.45 uur.
Ik proefde in zijn woorden dat deze schietvereniging geen ervaring had met blinde en slechtziende mensen en schieten op geluid. Ik zuchtte. Daar gaan we weer. Weer een zienden-vereniging die zo nodig inclusief wil zijn, zonder te weten wat dat echt inhoudt. Ik dacht aan al die teleurstellingen. Die roeivereniging in Amersfoort, die zwemvereniging in Lelystad. Al die mislukkingen, al die vernederingen. Ik had er geen zin in om dat weer te ondergaan. Ik had eigenlijk besloten om nooit meer als enige doofblinde naar een zienden-club te gaan. Dat leed zou ik mezelf voortaan besparen. Maar toen dacht ik aan het overgave-experiment. Hier was het dan. Dit werd op mijn pad gegooid. Nu moest ik natuurlijk doorzetten. Ik belde de meneer terug en zei ‘ja’. Toen ik ophing, herinnerde ik me ineens die fluisterstem weer, die ik maanden geleden had gehoord toen we wegreden van de schietvereniging uit Weesp. De stem was zo zacht geweest dat het meer een gevoel leek dan harde taal. Ik wist dat de schietvereniging waar ik zojuist geweest was, niet mijn vereniging was. Ik zou er waarschijnlijk niet meer terugkeren. Maar ik hoorde ook iets anders. Ergens diep in me zei een zachte stem dat ik nog niet klaar was met dat schieten. Of beter gezegd, het schieten was nog niet klaar met mij. Er zou nog een vervolg komen. Ik nam het gevoel ter kennisgeving aan en schonk er verder geen aandacht meer aan.
De bewuste avond van het kennismakingsgesprek was ik moe, ongesteld en geprikkeld. Bovendien mistte het buiten erg. In de auto mompelde ik nog tegen mijn man dat hij best mocht omdraaien, hoor, als het te mistig was. “Het komt goed, meisje,”, zei hij, “het gaat prima.” Hij parkeerde de auto ergens in het donker, tussen veel bomen, en we liepen naar het gebouw. Binnen kwamen we in een gezellige kantine terecht. Donkerbruine, houten tafels en stoelen, een bar. Zag ik daar nou een toog blinken? Er klonk gelach, gerinkel van glazen. Er hing een prettige sfeer. Het was een hele andere binnenkomst dan destijds in Weesp. Dat was meer een soort woonhuis-achtige setting geweest. Met drie hele lieve, maar bejaarde mensen. Ik had daar een beetje het idee gekregen dat het geheel een langzame, verdrietige dood aan het sterven was. Hier had ik dat gevoel niet. Dit leefde.
“We hebben het aardig druk,”, zei de vrouw terwijl we naar de bestuurskamer liepen om rustig te kunnen praten, “we krijgen zo’n twee nieuwe aanmeldingen per maand.” “Wauw,” antwoordde ik, “dat is veel inderdaad.” Ik bedacht me dat dat een prettig gegeven is. Want dat betekende dat het niet alleen een actieve, levende vereniging is, maar ook eentje met geld. En zonder geld begin je niet zoveel.
Er volgde een enthousiast en volwassen gesprek met de desbetreffende vrouw en de man van het telefoontje. Maar het was niet alleen maar “leuk”, ze bleken zich ook te hebben voorbereid. Ik hoorde papier ritselen. De vrouw bladerde door haar aantekeningen. Ze had al contact gehad met de overkoepelende bond. Ze kon het materieel dat nodig is om op geluid te schieten in bruikleen krijgen. Daarnaast zouden ze met een paar trainers naar een schietvereniging in Bemmel, nabij Nijmegen, gaan. Daar waren ze al jaren met blinde schutters bezig, daar zat de expertise. Daar zouden de trainers bijscholing krijgen. “Jij hoeft je nergens zorgen over te maken.” zei de vrouw, “Dit is onze zorg, niet de jouwe.” Ik was verbijsterd. In positieve zin. Was dit echt? Dit had ik zelden zo meegemaakt. In de auto op weg naar huis voelde ik niks meer van vermoeidheid of prikkelbaarheid. Ik voelde optimisme en energie.
Een paar dagen later verscheen de mail in mijn inbox waarmee ik met een paar klikken de benodigde VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) kon aanvragen. En nu, een aantal weken later, sta ik samen met twee bijgeschoolde trainers voor het eerst op de baan. Al het benodigde materiaal staat opgesteld en klaar. Het luchtgeweer is geprepareerd. Ze hebben het allemaal voor mij en hopelijk toekomstige blinde en slechtziende schutters gedaan en ze hebben geen half werk geleverd. Alles is tot in de puntjes geregeld. Ik zet de over-ear hoofdtelefoon over mijn CI’s en leg mijn vinger langs de trekker. The game is on.